De in deze tekst genoemde moeilijkheden bij kinderverpleging zijn:
Het kind heeft een laag-middencomplexe zorgvraag rondom een chirurgische ingreep of interne aandoening.
In deze situatie kan het kind vitaal bedreigd zijn waarbij vitale functies geobserveerd, bewaakt en ondersteund worden, voldoende reagerend op de geboden therapie.
De kans op al dan niet verwachte complicaties met ernstige zo niet fatale gevolgen zijn aanwezig.
In de werksituatie wordt geanticipeerd op plotselinge veranderingen die een bedreiging zijn voor het kind.
De kinderverpleegkundige moet zichzelf ontwikkelen op gebied van methodische werkprocessen, zorg verlenen, communiceren met kind en gezin, rekening houden met de ontwikkelingsfase van het kind en de diversiteit en culturele achtergronden en het nemen van verantwoordelijkheden.
De kinderverpleegkundige heeft te maken met de in deze fasen voorkomend anatomie, fysiologie en ontwikkelingsstadia.
Het kind kan (al dan niet in combinatie met eerder genoemde somatische aandoeningen) ook zorg nodig hebben ten aanzien van psychosociale, psychosomatische of psychiatrische problematiek.