Een delier ontstaat vaak door: een ziekte of ontsteking, bijvoorbeeld een blaasontsteking of diabetes die niet goed onder controle is.
Een ziekte in de hersenen.
Een operatie.
De verdoving bij een operatie.
Een ongeluk, bijvoorbeeld een gebroken heup.
Pijn.
Uitdroging.
Problemen met de blaas, zoals het niet goed leeg kunnen plassen van de blaas.
Bepaalde medicijnen, bijvoorbeeld de pijnstiller morfine en sommige medicijnen voor de ziekte van Parkinson.
Stoppen met alcohol drinken, roken of kalmerende middelen.
Mensen die eerder een delier hebben gehad.
Mensen die problemen hebben met hun geheugen, bijvoorbeeld door dementie.
Mensen die minder goed kunnen horen, zien of ruiken.
Ouderen (70 jaar of ouder).
Mensen die een slechte conditie hebben, erg zwak zijn en niet meer eten of drinken.
Mensen die niet lang meer te leven hebben.
Mensen die op cocaine of amfetamine gebruiken.
Mensen die lijden aan een ernstige, levensbedreigende ziekte zoals kanker of verwondingen aan het centrale zenuwstelsel.